Hoe onvervangbaar is De Denker eigenlijk?

NRC, 6 februari 2008

Thijs Lijster

/brokenthinker/files/esy/009/Replicavanise123925a.jpeg

Het OM eiste vorige week zes jaar celstraf in de zaak tegen Marco van den B. en Reinier ter B. , die ruim een jaar geleden zeven beelden stalen uit de tuin van het Singermuseum in Laren, waaronder De Denker van Auguste Rodin. De laatste werd kort na de roof zwaar gehavend terug gevonden. De dieven, die het klaarblijkelijk om het brons te doen was geweest, hadden De Denker een been afgezet en al een begin gemaakt met zijn schedelpan. Het museum stelt het beeld momenteel tentoon om te laten zien hoe deze ‘barbaren’ het ‘onbetaalbare’ en bovendien ‘onvervangbare’ kunstwerk hebben toegetakeld.
De schade aan De Denker wordt geschat op zo’n 1,3 miljoen euro, terwijl het brons de dieven bij verkoop slechts 350 euro zou hebben opgeleverd. Bij het lezen van deze cijfers rees bij mij de vraag: waarom laten we voor 350 euro aan brons geen nieuw exemplaar gieten? De bezwaren hiertegen laten zich raden: het nieuwe afgietsel is geen ‘origineel’; wie wil er nou naar een replica kijken? Als de Nachtwacht wordt beschadigd hangen we toch ook geen fotokopie op? Het is de vraag of deze bezwaren hout snijden. Hoe onvervangbaar is De Denker eigenlijk?
Wanneer in het geval van kunstwerken van ‘onvervangbaarheid’ wordt gesproken, is dat een verwijzing naar de authenticiteit van het kunstwerk. Er is maar één exemplaar van Rembrandts Nachtwacht, in het Rijksmuseum. Als er ergens anders nog een exemplaar zou opduiken, zou één van de twee een vervalsing moeten zijn. Dit is echter niet het geval bij alle kunstvormen. Wanneer zowel ik als mijn vriend een exemplaar van Reves De Avonden bezitten, zullen we ons niet afvragen welke van de twee het origineel is en welke de vervalsing, net zomin als ik me erover zal opwinden dat Beethovens Negende Symfonie voor de zoveelste keer wordt uitgevoerd.
De Britse filosoof Nelson Goodman maakt in zijn Languages of Art (1968) onderscheid tussen ‘autografische’ (bijvoorbeeld schilderkunst) en ‘allografische’ (bijvoorbeeld muziek en literatuur) kunstvormen en stelt dat het alleen bij de eerste groep zinvol is om te spreken over origineel en vervalsing. Dit onderscheid valt ten dele samen met een ander onderscheid van Goodman, namelijk dat tussen ‘one-stage’ en ‘two-stage’ kunst. Een schilderij is een one-stage kunstwerk, omdat het niet telkens opnieuw gemaakt hoeft te worden. Een muzikaal kunstwerk daarentegen bestaat niet uit de partituur: het moet steeds weer opgevoerd (of afgespeeld) worden om zich als kunstwerk te manifesteren. Autografisch/allografisch en one-stage/two-stage vallen echter niet volledig samen: literatuur is one-stage kunstvorm, maar toch allografisch.
Tot welke categorie behoort Rodins Denker? De Denker is in elk geval een two-stage kunst, het is namelijk een afgietsel. Rodin maakte voor zijn beelden allereerst modellen in klei en vervolgens mallen van gips. Deze gipsen mallen konden meerdere keren gebruikt worden. Het eerste bronzen afgietsel werd gemaakt in 1902 en daarna zijn er nog minstens twintig gemaakt. De Denker uit het Singermuseum was volgens de directie een van de vroege afgietsels.
De volgende vraag is of De Denker een autografisch of een allografisch kunstwerk is. Is het zinvol om over een ‘originele’ Denker te spreken en zo ja, welke zou dat dan zijn? De eerste? Maar dan zou ieder afgietsel daarna een vervalsing zijn, dat uit Laren incluis. Het zou absurd zijn te zeggen dat het eerste afgietsel origineler is dan de derde of de vierde, want ze komen allemaal uit dezelfde mal. Is de mal dan het origineel? Ook dat kan niet het geval zijn: de mal is de eerste stap in het two-stage kunstwerk, zoals de partituur van een symfonie en het negatief van een foto.
Moet een originele Rodin dan door Rodin zelf gegoten zijn? Ook dat lijkt geen goede vereiste, zoals blijkt uit een van Rodins andere meesterwerken, De Poorten van de Hel. Toen Rodin stierf was hij nog bezig met dit magnum opus, waarin veel van zijn eerdere werken opgenomen zijn. Rodins ‘onvoltooide’ werd pas drie jaar na zijn dood voor het eerst gegoten. Nog in 1978 werd er een afgietsel van gemaakt. Was dit late afgietsel een origineel of een vervalsing?
Een origineel, zo wordt betoogd, en wel op juridische gronden. Toen Rodin in 1917 stierf, erfde de Franse staat niet alleen zijn bestaande werk, maar ook de mallen en het recht om hier afgietsels van te maken. Hij besloot vervolgens de postume afgietsels per mal tot twaalf te beperken. Dit besluit had dus niets te maken met de wens van Rodin zelf; tijdens zijn leven schijnt de kunstenaar ook weinig geïnteresseerd te zijn geweest of en hoe zijn werken werden afgegoten, nadat hij klaar was met het model.
De Duitse filosoof Walter Benjamin stelt in zijn beroemde essay Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid (1936) dat de nieuwe reproductietechnieken als fotografie en film het ‘hier en nu’ van het traditionele kunstwerk vernietigen. Van een film kunnen talloze kopieën gemaakt worden, zodat hij over de hele wereld bekeken kan worden; van een foto ook; in beide gevallen is het onzinnig te spreken over een origineel. Natuurlijk zijn er waardevolle foto’s – originele afdrukken van Nadar of Man Ray – maar daarbij reconstrueert de kunsthandel een onderscheid dat het medium zelf al vernietigd had. Daarnaast kan men zich in het geval van deze originelen afvragen of de afdruk zijn waarde ontleent aan zijn status als kunstobject (als zodanig echter niet te onderscheiden van latere afdrukken) of als historisch object.
Deze overwegingen in acht nemende, verschilt het afgieten van beelden door middel van een mal – behalve dat het langer duurt en meer kost – dan wel zo heel veel van het afdrukken van foto’s door middel van een negatief? Als het antwoord ontkennend is – wat ik geneigd ben te zeggen – kan men in het geval van Rodins beelden niet spreken van een origineel en een vervalsing. In Goodmans woorden: De Denker is een allografisch kunstwerk, waarbij van een origineel geen sprake is. Of om met Benjamin te spreken: De Denker was al een technisch reproduceerbaar kunstwerk, zonder ‘hier en nu’ en zonder origineel.
De enige reden waarom een afgietsel van De Denker dat nu wordt gemaakt minder origineel of authentiek is dan het verminkte exemplaar uit het Singermuseum, is het feit dat de Franse staat over de gietrechten beschikt en dat hij – let wel, niet Rodin – het aantal afgietsels heeft beperkt. Dit juridisch argument kan toch niet doorslaggevend zijn? Waarom mag in 1978 wel een afgietsel gemaakt worden van De Poorten van de Hel, maar in 2008 geen afgietsel van De Denker?
Wat kan de reden zijn dat Rodin zijn mallen naliet zonder enige beperking op te leggen aan de hoeveelheid afgietsels die ervan gemaakt werden? Misschien zou Rodin het zelf wel een heel goed idee gevonden hebben om beschadigde of verloren gegane afgietsels te vervangen door nieuwe exemplaren. Misschien impliceert Rodin met deze nalatenschap wel dat de notie van een origineel er in het geval van zijn kunstwerken helemaal niet toe doet. Natuurlijk is er sprake van een authentiek kunstwerk, maar dan in een andere betekenis van het woord: een origineel artistiek idee dat tot uitdrukking gebracht wordt in de materialiteit van het werk. Maar voor deze betekenis van authenticiteit en originaliteit maakt het niet uit of er één De Denker is of duizend. Zelfs wanneer iedereen De Denker in zijn achtertuin heeft staan zou dit aan Rodins meesterschap niets afdoen.